woensdag 26 september 2007

ODE AAN DE TAAL EN ANDERE FLARDEN

Waar kan ik heen als de stinkende dik koppige breed bekkige blinde fanaten mijn handelende handen aan flarden schieten zodat mijn pen verloren gehavend in dor muf geslagen doodbloedende armoede achterblijft?
Waar moeten al mijn dierbare duizenden woorden nu gaan wonen ?
Het is in deze staat onmogelijk ze vrij te laten zodat de grip verslapt en ze uit mijn hoofd fladderen zonder gedeelde klanken.
Ze blijven onwillekeurig zingend aan de wand van mijn schedel kloppen en roepen om ordening in de chaos van weleer.
Het stapelt zich toch onomkeerbaar op als kirrende en trappelende stampende woordvallen- letter deeltjes-zinnen die zich vervolgens als om elkaar draaiende krioelende hoopjes fluisterend verzamelen.
Het is zelfs zo erg dat de ondersten verpletterd worden als ze zichzelf niet wringend en kronkelend ontsnappen laten.
Ook de rood getinte of zeer donkere tot zwarte woorden kloppen aan de poort waarvan de sleutel is opgegeten door de tijd zodat hij zichzelf krakend dicht kan laten vallen via zijn goed geoliede scharnieren.
Ik hoef alleen nog maar luchtig te leunen zodat de dikke deur zich gapend zonder worstelen piepend opent en me als een glimmende chocolade prinses binnenlaat, me vervolgens glazen muiltjes aan bied ,
voor mijn komst boze stiefmoeders in kelders heeft geduwd en weldra mijn rode lustige mond verse sappige druiven voedt.
Hele volle trossen hangen verlangend naar beten, boven mijn schone sprankelende hoofd met zoete sappen die als warme stroperige honing over mijn kin glijden en tussen mijn vragende naar orchideeen ruikende borsten hun weg naar beneden eten.
Ondertussen wreken de ginnegappende boze achtergebleven gekwetste woorden zich een snijdende weg langs toppen van bergen en diepe dalen met joekels van ravijnen waar je u tegen zegt daar ik niet bang ben voor taal en zijn ingekapselde vrijheden waar hete tropische stormen, kabbelende fluisterende beekjes of smeltende poolkappen in ritme hun eigen gekozen in elkaar geflansde composities zichzelf durven laten zien.
Waar de hitte van de zon op haar hurken kan zitten en sabbelend aan mijn opgewonden borsten de pauze mag vullen die leven heet.
We zuigen onze longen vol in opgeblazen borstkassen die trouw blijven op en neer gaan tot de dood me achtervolgend in haalt.
Dan stopt de beweging.
Stopt mijn gemoed
Stopt mijn verlangen
stopt alles zoet.
Huilend, wenend, knagend staan ze trappelend aan de poort om over te springen naar een nader hoofd die ook het ruim braakliggende terrein voor het vrije schonen altijd onschuldige genaakbare woord.
De taal van het schrijven is immers onvergelijkbaar met de taal van het spreken.
Alleen dezelfde letters mag je stelen.
De taal van het schrijven woont in een andere demensie en wringt zich licht schikkend en constant zingend (Lucebert) naar buiten bij het aanraken van het papier dat geduldig wacht tot ze op den duur een aangesloten wereld vormt.